Lessen uit de praktijk

Onderzoeker Wilma Wolf vertelt

Wilma Wolf is senior onderzoeker aan de Hanzehogeschool Groningen bij het Kenniscentrum NoorderRuimte. Ze doet onderzoek naar de huisvestingsvragen van huisartsen in Noord-Nederland. Wat zijn haar belangrijkste bevindingen? En welke adviezen heeft zij voor initiatiefnemers van een eerstelijnscentrum?

Waaruit bestaat het

“In het vooronderzoek maakte ik een verkenning van de veranderingen in het zorglandschap. Ik inventariseerde de vragen die bij huisartsen leven, vooral over samenwerking en huisvesting. Momenteel teken ik de verhalen op van initiatiefnemers die al een eerstelijnscentrum hebben betrokken. Het gaat om twaalf tot vijftien initiatiefnemers in de noordelijke provincies. Hierbij ligt de focus op huisartsen die met meerdere disciplines in een pand zitten, maar er zit ook een apotheker tussen. Vervolgens maak ik een beschrijving van het proces dat huisartsen doorlopen als ze op weg gaan naar een eerstelijnscentrum. De laatste fase van mijn onderzoek richt zich op de rol van ondernemer en de rol van manager, die huisartsen naast hun rol als zorgverlener moeten vervullen. Hoe kunnen we huisartsen hierin faciliteren, zodat zij zich vooral op de zorgtaken kunnen richten?

Boeiend om te zien hoe de eerstelijnszorg de afgelopen jaren is veranderd. Waar vroeger een huisarts de praktijk samen met zijn vrouw kon voeren, heeft een huisarts met een omvang van 2.500 patiënten al gauw meerdere medewerkers in dienst. Cijfers van het Nivel geven aan dat in 2040 75% van alle huisartsen vrouw is. Bovendien werken vrouwen meer in deeltijd en in dienst van een andere huisarts. Dat zijn ook verschuivingen in de bedrijfsvoering.”

Kampt het noorden met andere problematiek dan de rest van Nederland?

“De demografische transitie heeft veel gevolgen voor de leefomgeving in Noord-Nederland. Jongeren trekken weg en hierdoor daalt de bevolking in het gebied. Dit verschijnsel noemen we krimp. Iets wat natuurlijk niet alleen in het noorden plaatsvindt. Door de krimp hebben huisartsen te maken met complexe zorgvragen van een steeds ouder wordende populatie. De oplossingen die zij zoeken, zijn vaak innovatief. De initiatieven van deze koplopers zijn ook interessant voor collega’s in het land, waar vergelijkbare problematiek speelt. Denk bijvoorbeeld aan de dubbele vergrijzing.”

Wat was de gemiddelde doorlooptijd van idee tot oplevering van de eerstelijnscentra?

“Ik bevraag meerdere eerstelijnscentra en zie dat de doorlooptijd nogal verschilt, van twee jaar tot soms wel acht jaar. De doorlooptijd hangt af van meerdere factoren. Hoe concreet zijn de ideeën? En hoeveel medewerking geven belanghebbenden, zoals gemeenten en banken? Ook is de financiering van een eerstelijnscentrum niet eenvoudig en risicovol voor een huisarts. Ik merk dat huisartsen veelal huren en zelf geen grote investeringen doen. Maar dat hangt helemaal van de situatie af.”

Hoe verliep de samenwerking met belanghebbenden, zoals gemeente, omwonenden, andere zorgverleners?

“De samenwerking met de gemeente verschilt erg per gemeente. Over het algemeen is de gemeente niet de motor achter de realisatie van een eerstelijnscentrum. Meestal nemen zorginstellingen of woningcorporaties het initiatief. Omwonenden vrezen nog het extra verkeer of de invloed op het uitzicht. Soms is hun verweer succesvol en wordt er een andere locatie gezocht. Momenteel zoeken huisartsen samenwerking met collega’s, maar ook met andere zorgverleners. Daarnaast verbinden ze zich steeds meer met sociaal-maatschappelijke organisaties, om de zo de zorg dichter rondom de patiënt te organiseren. De huisarts vervult daarin de centrale rol en bindt veel partijen aan zich. Zo kwam ik in mijn onderzoek een fysiotherapeut tegen die zich eerst niet in een nieuw centrum wilde vestigen. Toen de huisarts echter aangaf dan een andere fysiotherapeut te zoeken, bedacht hij zich en koos hij eieren voor zijn geld. Ook voor bestaande zorgcentra heeft de komst van een nieuw centrum gevolgen. Zo sprak ik een huisarts die teleurgesteld achterbleef op de bestaande locatie, nadat drie collega’s besloten zich te vestigen in een nieuw centrum.”

Is de toegenomen marktwerking in uw ogen een goede of slechte ontwikkeling?

“Ik vind dat niet de zorgverlener, maar de patiënt op de eerste plaats moet komen. En het is goed dat patiënten meer keuze hebben, dus die ruimte moet je ze ook geven. Het maakt dat zorgverleners, als ondernemers, hun bedrijfsvoering toespitsen op de externe omgeving. Hierdoor worden ze creatiever en innovatiever. Het zet ook de dienstverlening in beweging. Ik vind dat de toegenomen ‘concurrentie’ niet ten koste gaat van focus en dienstverlening. Ook de ondernemende huisartsen blijven zich met hart en ziel inzetten voor optimale zorg voor de patiënt. Zorgverleners moeten echter wel meer alert zijn dan vroeger, toen huisartsen gegarandeerd waren van een vast patiëntenbestand. De combinatie ondernemer en zorgverlener is niet zo vanzelfsprekend. Een ondernemer neemt risico’s, terwijl huisartsen juist worden opgeleid om risico’s uit te sluiten. Dat maakt het voor huisartsen lastig om die ondernemende kant verder te ontwikkelen. De procesbeschrijving die ik als onderzoeksresultaat oplever, faciliteert huisartsen op hun weg naar het eerstelijnscentrum. In de huisartsenopleiding is nu wel meer aandacht voor ondernemerschap, in de vorm van (keuze)modules Mijn procesbeschrijving is hier een mooie aanvulling op.”

Voor welke adviseurs kozen de initiatiefnemers vaak?

“Dat wisselt nogal. Heel ondernemende huisartsen hadden vaak geen adviseur nodig. In bepaalde gevallen werd wel de Bouwadviesgroep-LHV ingeschakeld. Bijvoorbeeld voor de interne inrichting van het pand. Ook werden adviseurs van de LHV en de VvAA geraadpleegd. De meningen waren verdeeld. Sommigen vonden de diensten van deze partijen te duur. Anderen vonden ze een zegen, omdat hen veel werk uit handen werd genomen.”

Hoe financierden de huisartsen het eerstelijnscentrum?

“Ik kwam weinig huisartsen tegen die het eerstelijnscentrum volledig zelf (ver)bouwden en financierden. Bij grote projecten vergt dat een te grote investering als het gaat om eigen middelen. Soms verzorgen apothekers de financiering, maar in de meeste geval doen grote beleggers dit. Waar voorheen woningcorporaties investeerden in gezondheidscentra zijn het nu ook de zorginstellingen. Ik sprak een huisarts bij wie het proces om samen met andere zorgverleners richting geïntegreerde eerstelijnszorg te gaan niet op geld was gestoeld. Opvallend was dat zijn initiatieven uiteindelijk hun geld meer dan opbrachten, hoewel dat vooraf niet was te overzien. Het niet zelf investeren in het gebouw leverde hem een goede nachtrust op en hij leeft wat zorgelozer.”

Was er ook aandacht voor milieu en duurzaamheid?

“Zorgverleners denken vaak wel na over hun energieverbruik, maar veel zonnepanelen kwam ik niet tegen. De eigenaar is meestal een belegger en de zorgverlener heeft vaak een tijdelijk huurcontract voor acht tot vijftien jaar. De zorgverlener doet daarom geen investeringen voor de lange termijn. Er ligt nog wel een kans om beide partijen nader tot elkaar te brengen. Laat ze delen in de voordelen die duurzame oplossingen op lange termijn opleveren.”

Viel het de initiatiefnemers meestal mee of tegen?

“Het opzetten van een eerstelijnscentrum viel voor de meeste huisartsen in veel opzichten tegen. Zelden viel het mee. Vooral in de laatste fase bleek de planning vaak te krap en was het echt dag en nacht werken, met stress tot gevolg. Een enkele huisarts gaf aan dit nooit meer over te willen doen. Maar ja.. Hoeveel moeders roepen dat na hun eerste kind? De meeste huisartsen vertelden de samenwerking de volgende keer anders aan te pakken en te starten met een gezamenlijke zorgvisie. De samenwerking met (adviserende) partijen en het vinden van geschikte zorgpartners, kostte meer tijd dan gedacht. Het maakte een adequate planning lastig. Ook hadden de huisartsen het gevoel zelf het wiel opnieuw uit te vinden, terwijl veel collega’s ze al voorgingen. Maar uiteindelijk waren alle initiatiefnemers trots op de verwezenlijking van hun droom: een geïntegreerd eerstelijnscentrum.”

Wat is de belangrijkste tip die u initiatiefnemers wil meegeven

“Begin met het formuleren van een duidelijke zorgvisie! Dat betekent dat de initiatiefnemers echt een zorgvuldig proces door moeten gaan, waarbij zij zich buigen over de volgende vragen:”

  • Hoe verandert het zorglandschap in mijn regio? (ontwikkel op basis hiervan de visie.)
  • Met welke partijen wil ik daar vorm aan geven?
  • Welke afspraken maken we vervolgens onderling?
  • Waar gaan we ons vestigen?

“Na dit proces heb je op basis van je visie een verbinding gerealiseerd met de zorgverleners die een gezamenlijk pad bewandelen. Nu verloopt het proces vaak nog omgekeerd en is een leegstaand gebouw aanleiding voor een eerstelijnscentrum. Vroeger nog vaak als een bedrijfsverzamelgebouw, waarbij iedereen zijn eigen ‘winkel’ had. Tegenwoordig zie je steeds meer dat zorgverleners elkaar ruimte gunnen, ook financieel. Er komen mooie samenwerkingen tot stand. Uiteindelijk levert synergie veel op, ook als het niet direct financieel voordeel brengt. Een gemeenschappelijke zorgvisie is als onderlegger van synergie van wezenlijk belang!”

Wilt u meer informatie over het onderzoek? Mail dan naar Wilma Wolf via: w.g.wolf@pl.hanze.nl